Tips voor de ondernemer
Meer duidelijkheid over handhaving bij schijnzelfstandigheid
Op 1 januari 2025 eindigt het zogenoemde handhavingsmoratorium. Vanaf dat moment kan de Belastingdienst weer loonheffingen naheffen bij de opdrachtgever in het geval een zzp’er wordt aangemerkt als werknemer. De Belastingdienst kan alleen met terugwerkende kracht corrigeren tot 1 januari 2025. Wel heeft de staatssecretaris al bekend gemaakt dat over het eerste kalenderjaar na beëindiging van het moratorium geen vergrijpboetes bij de correcties inzake de kwalificatie van de arbeidsrelatie worden opgelegd als opdrachtgevers kunnen aantonen dat ze aan de slag zijn met het verkleinen van schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie. Wat er precies wordt bedoeld met ‘aan de slag zijn’, is overigens (nog) niet duidelijk. Is bijvoorbeeld het opvragen van informatie of het volgen van een cursus voldoende? Uit het woord ‘verkleinen’ kan worden opgemaakt dat de opdrachtgevers dus kennelijk niet volledig gestopt hoeven te zijn. Bij opzet bedraagt de vergrijpboete normaal gesproken 50% van de opzettelijk niet aangegeven loonheffing. Bij grove schuld is dat 25%. Er kunnen wel verzuimboetes worden opgelegd omdat er geen, te laat of een onvolledige aangifte loonheffingen is gedaan (aangifteverzuim). Of als er te laat, niet of te weinig is betaald (betaalverzuim).
Werken volgens modelovereenkomst
De Belastingdienst is inmiddels gestopt met het beoordelen van modelovereenkomsten. Opdrachtgevers kunnen de goedgekeurde lopende modelovereenkomsten nog tot de einddatum van de modelovereenkomst gebruiken. Overigens bieden de modelovereenkomsten alleen zekerheid voor zover er daadwerkelijk wordt gewerkt zoals is overeengekomen in de overeenkomst. Toont de Belastingdienst aan dat er niet wordt gewerkt conform de overeenkomst én dat er feitelijk een arbeidsovereenkomst is? Dan kan de fiscus vanaf 2025 naheffen.
Wie trekt de AOV-premie af?
Wilt u als ondernemer een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) afsluiten? Dan vraag u zich mogelijk af of u de betaalde AOV-premie kunt aftrekken in de aangifte inkomstenbelasting. Dat mag als u uit de AOV periodieke uitkeringen krijgt bij invaliditeit, ziekte of ongeval. Daarnaast moet u zelf verzekeringnemer, verzekerde én begunstigde zijn van de verzekering. U trekt de premie af in uw aangifte inkomstenbelasting als ‘uitgaven voor inkomensvoorzieningen’. Ook als u ondernemer (of resultaatgenieter) bent! De AOV-premie aftrekken van uw winst uit onderneming (of het resultaat uit overige werkzaamheden), kan dus niet. De Belastingdienst beschouwt de AOV-premie namelijk als een privé-uitgave. Daar staat tegenover dat, als u uit uw AOV periodieke uitkeringen krijgt, u deze niet als winst uit onderneming aangeeft in uw aangifte inkomstenbelasting, maar als ‘inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’. De verzekeringsmaatschappij houdt loonbelasting in op de uitkeringen, die u als voorheffing kunt verrekenen in uw aangifte inkomstenbelasting.
Uitkering is bedrag ineens
Krijgt u bij arbeidsongeschiktheid een uitkering ineens? Dan kunt u de betaalde premies niet aftrekken. Dat is ook het geval als u alvast voorschotten uitbetaald krijgt op het bedrag ineens of als het bedrag periodiek wordt uitbetaald, maar de totale hoogte van dat bedrag staat vooraf al vast. Een uitkering ineens hoeft u niet als inkomen in box 1 aan te geven in uw aangifte, maar telt wel mee voor het box-3-vermogen.
En als de vof of maatschap de AOV afsluit?
Bent u maat in een maatschap of vennoot van een vennootschap onder firma (vof) en de maatschap of vof heeft de AOV afgesloten? Dan kunt u toch de premies aftrekken. Het maakt daarbij niet uit of de maatschap of vof de begunstigde is, of uzelf. Dat u de premies toch kunt aftrekken, hoewel u niet de verzekeringnemer bent en mogelijk ook niet de begunstigende, heeft te maken met het feit dat de maatschap en vof geen rechtspersoonlijkheid hebben en niet zelfstandig in de belastingheffing worden betrokken. De Belastingdienst rekent de handelingen van deze samenwerkingsverbanden toe aan de maten of vennoten die eraan deelnemen. De betaalde (aftrekbare) AOV-premies worden toegerekend aan de maten of vennoten naar gelang het bedrag dat de verzekeraar heeft berekend voor ieder van hen. De premies trekt u in uw aangifte voor de inkomstenbelasting af als ‘uitgaven voor inkomensvoorzieningen’ en dus niet van de winst van de maatschap of vof. Ook een eventuele AOV-uitkering geeft u bij uzelf aan, als genieter van de uitkering.
De nieuwe KOR komt eraan – onderneem tijdig actie
De kleineondernemersregeling (KOR) wijzigt per 1 januari 2025. Wellicht heeft u hierover inmiddels een brief ontvangen van de Belastingdienst. De wijziging is het gevolg van nieuwe EU-regels waaraan alle EU-lidstaten moeten voldoen. Hierdoor wordt het mogelijk dat u in de ene EU-lidstaat gebruik kunt maken van de KOR in een andere EU-lidstaat, als die een dergelijke regeling heeft. Daartoe worden de kleineondernemersregelingen in de diverse lidstaten zoveel als mogelijk geüniformeerd. Een belangrijke aanvullende voorwaarde is dat uw jaaromzet in de gehele EU onder de grens van € 100.000 moet blijven.
Een ander gevolg van de nieuwe EU-regels is dat een btw-ondernemer in een andere EU-lidstaat die de Nederlandse KOR wil toepassen, zich niet in Nederland maar in zijn/haar eigen lidstaat moet aanmelden voor de Nederlandse KOR. Voor deze btw-ondernemer gelden dezelfde administratieve ontheffingen als voor de in de Nederland gevestigde btw-ondernemer die gebruikmaakt van de KOR.
Als Nederlandse btw-ondernemer hoeft u alleen aan de Nederlandse jaaromzetgrens (€ 20.000 excl. btw) te voldoen om deel te nemen aan de Nederlandse KOR. Maar wilt u gebruikmaken van de KOR in een andere EU-lidstaat, dan moet u ook aan de aanvullende voorwaarde (jaaromzet in de EU minder dan € 100.000) voldoen. De Nederlandse jaaromzetgrens is nu € 20.000, maar de EU-richtlijn biedt de lidstaten de mogelijkheid om hun nationale grens op te hogen tot € 85.000.
Tijdig aan- of afmelden
Past u de KOR al toe en wilt u dit ook blijven doen na 1 januari 2025? Dan hoeft u geen actie te ondernemen om de KOR voort te zetten. Wilt u vanaf 1 januari 2025 geen gebruik meer maken van de KOR, dan kunt u zich hiervoor afmelden tussen 1 oktober 2024 en 3 december 2024. In deze periode kunt u zich ook aanmelden voor toepassing van de KOR vanaf 1 januari 2025, als u de KOR nu niet toepast.
Let op
Bent u een zeer kleine btw-ondernemer met een jaaromzet tot € 2.200 (deze registratiedrempel is nu € 1.800)? Dan valt u automatisch onder de KOR en bent u dus niet verplicht om u daarvoor aan te melden. Denk hierbij aan zonnepaneelhouders.
Versoepelingen
De verplichte toepassingstermijn van 3 jaar komt op 1 januari 2025 te vervallen. Deze verplichting vervalt ook voor btw-ondernemers die op 31 december 2024 hier nog aan gebonden zijn. De opzegtermijn van vier weken voor het belastingtijdvak blijft wel bestaan.
De verplichte uitsluitingstermijn van 3 jaar wordt verkort. De uitsluiting gaat gelden vanaf het kalenderkwartaal waarin de beëindiging ingaat tot en met het daaropvolgende kalenderjaar. De verkorte verplichting gaat ook gelden voor btw-ondernemers die op 31 december 2024 nog aan de bestaande uitsluitingstermijn gebonden zijn. Ook hierbij geldt dat de opzegtermijn van vier weken voor het belastingtijdvak blijft bestaan.
Beperking contante betalingen stap dichterbij
De kans is groot dat er een verbod komt voor beroeps- of bedrijfsmatige handelaren in goederen om transacties vanaf € 3.000 in contanten te verrichten. De Tweede Kamer heeft namelijk onlangs ingestemd met het hiertoe ingediende wetsvoorstel ‘Wet plan van aanpak witwassen’. Het kabinet wilde de grens van € 3.000 nog verhogen naar € 10.000, maar daar bleken zowel de ondernemersorganisaties als minister Heinen van Financiën op tegen te zijn. De laatste horde is nu nog de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel is daar in behandeling. Het is nog niet duidelijk wanneer daar de stemming over dit wetsvoorstel zal plaatsvinden.
Tips voor de DGA
Verhuist de eigenwoningschuld bij uw bv mee?
Heeft u schulden bij uw eigen bv? Dan kunt u met box 2-belasting te maken krijgen. Dat is het geval als de schulden eind 2024 meer dan € 500.000 bedragen. Het meerdere boven deze grens wordt dan belast met box-2-belasting. Een belangrijke uitzondering wordt gemaakt voor eigenwoningschulden bij de eigen bv. Heeft u de eigenwoningschuld afgesloten vóór 1 januari 2023? Dan hoefde u op grond van een overgangsregeling geen hypotheekrecht te verstrekken aan uw bv om van deze uitzondering gebruik te kunnen maken. Maar bent u de eigenwoningschuld daarna aangegaan bij uw eigen bv, dan is dat wel vereist.
Stel u heeft op 31 december 2022 een eigenwoningschuld bij uw eigen bv. U heeft geen recht van hypotheek aan uw bv verstrekt. In 2023 koopt u een nieuwe woning en verkoopt u de oude woning. De bestaande eigenwoningschuld bij de bv blijft geheel in stand. Is het dan op grond van de overgangsregeling nog steeds niet nodig om een hypotheekrecht te verstrekken aan uw bv?
De Belastingdienst vindt dat in deze situatie nog steeds sprake is van een op 31 december 2022 bestaande eigenwoningschuld. Het vestigen van een hypotheekrecht ten behoeve van de bv op de nieuwe woning is dan dus niet nodig om de maatregelen van excessief lenen te voorkomen.
Let op!
Verwar deze situatie niet met het oversluiten van een eigenwoninglening bij een bank naar de eigen bv. De overgangsregeling voor excessief lenen is bij oversluiten naar de eigen bv niet van toepassing! Het is dan immers een nieuwe schuld die u bij uw eigen bv aangaat. In dat geval is een hypotheekrecht wel een vereiste om de excessieflenenmaatregel te voorkomen.
Beperkt toegang tot UBO-gegevens
Naar aanleiding van een uitspraak van de Europese rechter uit november 2022 moet de toegang tot het UBO-register worden beperkt. Daartoe is inmiddels een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel beperkt de toegang tot het UBO-register in lijn met de uitspraak van de Europese rechter voor de UBO-gegevens van zowel vennootschappen en andere juridische entiteiten, als van trusts en soortgelijke juridische constructies. De volgende organisaties, instellingen en/of personen krijgen toegang tot de geregistreerde UBO-gegevens:
1. de bevoegde autoriteiten, financiële inlichtingeneenheden (FIU’s), partijen die toegang krijgen in het belang van de naleving van sancties en het toezicht en de handhaving daarop en bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, waarvoor het in verband met een wettelijke of Europeesrechtelijk verplichting of bevoegdheid nodig is om UBO’s te achterhalen;
2. meldingsplichtige organisaties die in het kader van het cliëntenonderzoek dat zij op grond van de anti-witwasrichtlijn moeten verrichten (denk aan: notarissen, accountants, advocaten, belastingadviseurs, banken en andere financiële instellingen);
3. partijen die zijn ingeschreven in het UBO-register, voor zover het hun eigen gegevens betreft; en
4. personen en organisaties die hun legitiem belang kunnen aantonen. Wie een legitiem belang hebben, hoe zij dit kunnen aantonen en onder welke voorwaarden zij toegang kunnen krijgen tot de UBO-gegevens, wordt nog vastgelegd in nadere regelgeving.
Terugmeldplicht
Naast het herstellen van de (beperkte) toegang tot het UBO-register is in het wetsvoorstel ook een aanpassing van de zogenoemde ’terugmeldplicht’ opgenomen. Dit houdt in dat als een Wwft-instelling (bijvoorbeeld een accountant of belastingadviseur) verschillen constateert tussen de gegevens in het UBO-register en gegevens uit andere bronnen, dan moet zij dit melden bij de KvK. Momenteel kunnen Wwft-instellingen het UBO-register echter niet zelf raadplegen. Sinds 1 augustus 2024 moeten zij bij het aangaan van nieuwe zakelijke relaties een gewaarmerkt uittreksel uit het UBO-register opvragen bij hun klanten om aan hun verificatieplicht te voldoen. Dit blijft zo totdat de Wwft-instellingen zelf weer toegang krijgen tot het UBO-register. Desondanks zijn deze instellingen sinds 1 oktober 2024 wel weer verplicht om bij nieuwe klanten verschillen tussen het ontvangen gewaarmerkte uittreksel uit het UBO-register en de gegevens uit eigen onderzoek terug te melden bij de KvK.
De noodzaak van een aandeelhoudersovereenkomst
Heeft uw vennootschap meerdere aandeelhouders? Dan is het verstandig om afspraken vast te leggen in een aandeelhoudersovereenkomst. Dit geldt niet alleen voor de situatie waarin de verdeling tussen de aandeelhouders 50/50 is, maar ook – of zelfs juist – wanneer er sprake is van een of meer ‘kleine’ aandeelhouders. Door afspraken vast te leggen, voorkomt u later onduidelijkheid en een noodzakelijke gang naar de rechter, arbiter of mediator. Belangrijke onderwerpen die u kunt vastleggen zijn:
• vaststelling van de prijs van de aandelen bij overdracht in geval van overlijden, beroepsongeschiktheid, vrijwillig én onvrijwillig uittreden van aandeelhouders;
• afspraken over de arbeidsinzet en beloning;
• de wijze van besluitvorming binnen de algemene vergadering van aandeelhouders en het bestuur;
• een geschillenregeling;
• regelingen ten aanzien van non-concurrentie, dividendbeleid en de financiering in groei- en verliessituaties.
Tip
Ook wanneer er al een aandeelhoudersovereenkomst is, is het verstandig om regelmatig na te gaan of de inhoud daarvan nog voldoet aan de huidige situatie en wensen.
In deze uitgave is de stand van zaken in wet- en regelgeving verwerkt tot en met 8 oktober 2024. Hoewel ten aanzien van de inhoud de uiterste zorg is nagestreefd, kan niet volledig worden ingestaan voor eventuele (druk)fouten en onvolledigheden. De redactie, de uitgever en de verspreider sluiten bij deze de aansprakelijkheid hiervoor uit. Voor een toelichting kunt u altijd contact met ons opnemen.